Type and press Enter.

Lake Tahoe: een pretentieuze, lege road movie

Het beeld staat op zwart als een luide boem klinkt. Even later is op het scherm een tiener te zien, Juan, die zijn auto tegen een lantaarnpaal heeft gereden.

Veel meer sensatie is niet te bespeuren in Lake Tahoe, de tweede film van regisseur Fernando Eimbcke. Zijn eerste, Duck Season, werd al veel bekroond, de opvolger deed het nog beter. Zo won Tahoe de prijs van filmcritici in Berlijn.
Bij de wat minder cinefiele bioscoopbezoekers zal de film heel wat minder indruk maken. In veelal onbewogen shots gaat Juan op zoek naar nieuwe onderdelen om de auto te repareren. Daarbij ontmoet hij een leul winkelmeisje, een gesjeesde mecanicien met een voorliefde voor kungfu-films en een garagehouder die hem aanvankelijk aanziet voor een inbreker.

Je kunt die scènes interpreteren als droogkomisch. Je kunt de manier van filmen (naast de statische shots ontbreekt het Lake Tahoe vrijwel geheel aan een soundtrack) bestempelen als kunst. En je kunt de -vooral innerlijke- zwerftocht van Juan door de dorre straten van zijn Mexicaanse dorpje tot roadmovie bombarderen.
Net zo goed kun je Lake Tahoe een gebrek aan verwikkelingen en een te veel aan pretenties verwijten: het motto van de film (de dood is niet het tegenovergestelde van het leven maar juist onderdeel ervan) is wel erg ambitieus. Alleen hoofdpersoon Juan maakt karakterologisch enige ontwikkeling. Aan het eind van de film kan hij weer verder met het leven, omdat de dood een plekje heeft gekregen. Waarom dat gelukt is, is net zo moeilijk te beantwoorden als
de vraag waarom Lake Tahoe zo’n veelgeprezen werk is.